

In November was ik aanwezig bij een tentoonstelling in de etalages en de wachtruimte van Huisartsenpraktijk Bonaire in de Baarsjes, een wijk in Amsterdam. Daar was het werk van Thérèse van der Werff te zien.
Thérèse van der Werff schildert een veelheid aan onderwerpen. Van stadsgezichten, landschappen en portretten tot weergaven van haar innerlijke gedachten en fantasieën. Ik zocht haar op in haar woning in de Westindische buurt in Amsterdam.
Een verfdoosje
Na het beklimmen van een lange trap ben ik in de huiskamer van Thérèse van der Werff. Ik zie bloemen in vazen, veel schilderijtjes aan de wand, poppen in een stoel, een boekenkast met veel kunstboeken en een ouderwetse klok met twee gewichten aan een ketting. Er staat klassieke muziek aan.
Thérèse van der Werff vertelt: “Toen ik vier jaar was mocht ik een tekening van mij aan de zuster op school laten zien. In de derde klas van de lagere school hadden we een juffrouw wier vriend op de Kunstacademie zat. Ik moest een keer nablijven en toen zag ik een man met een baard verschijnen. Zij liet mijn tekening aan hem zien. Ik kreeg als enige in de klas een verfdoosje. Het stimuleerde me erg, ‘Ze zien iets in me.’ Bij mij thuis was iedereen muzikaal, mijn vader was pianoleraar. Ik had een oom die schilderde.”
Een vis met een sluierstaart
“Ik ging naar het gymnasium. Ik had een tekenleraar die schilder was, hij was bijna blind. Hij hield een tekening van mij dicht bij zijn hoofd om ‘m te kunnen bekijken. We kregen ook verf om te schilderen. De leraar vroeg ons een vis te maken. Ik maakte er een met een prachtige sluierstraat. Toen hij een rondje door de klas maakte, pakte hij mijn tekening, bracht die omhoog en zei: ‘Wat een schilder’. Hij nam de tekening mee naar huis. Ik dacht dat ik mijn vis weer terug zou krijgen. Mooi niet.”
“Rond mijn 14e zat ik in de knel. Ik had -zittend op de vloer – een werk op een vel papier getekend. Daar had ik mijn hele innerlijk in uitgedrukt. Toen ik ermee klaar was had ik een machtsgevoel. Ik rees als het ware uit mijn omstandigheden. ‘Er moet voor een werk een noodzaak zijn’, begon ik te denken.”
Naar de Academie
Zo werd haar geleidelijk duidelijk dat haar bestemming in de kunst lag. “Je wordt ontdekt en dat doet je goed. Ik wilde naar de Academie. Dat was het voor me. De hele periode dat ik op het gymnasium zat dacht ik ‘ik ga naar de Academie’. Bij een kunstenaar had ik het beeld in mijn hoofd van mannen met baarden die een grote tekenmap in hun handen hadden.
“Mijn ouders zeiden: valt er eigenlijk brood te verdienen in de kunst? Ga voor de zekerheid ook de opleiding MO-tekenen doen. Ik heb het twee jaar gedaan. Die opleiding zat toen in het Rijksmuseum. We kregen onder andere les perspectief. We hadden ook les van een filosoof, meneer Ringelenstein. Ik wilde eigenlijk niet zo veel leren. En ik ben niet geschikt om voor de klas te staan. Ik wilde vooral vrij zijn, ik wilde me uiten.”
Die MO-opleiding deed ze In het schooltje in het Rijksmuseum. “Toen de nieuwe Rietveld Academie er kwam gingen we naar een modern, nieuw gebouw. We zwierven vaak door de stad en gingen om met artistieke types, onder meer Rob van Reijn, de mime-speler.” Ze ging door in het nieuwe Rietveld gebouw.
Alles voor niets?
Maar het leven als kunstenaar bleek toch niet zo eenvoudig te zijn. “Zes jaar lang had ik geleerd, maar de inkomsten bleven achter. Ik wilde centen verdienen en ging werken. Mijn allereerste baan was bij de PTT, daarna kwam ik in de gezinsverzorging terecht. Het beviel me niet erg. Ik wilde weer de kunst in en ging naar de LO tekenopleiding. Daar moesten we wasknijpers natekenen met krijt. Daar vond ik niks aan. Ik werd ziek. Had ik alles voor niks gedaan?”
De werkplaats van het oude Van Gogh Museum.
Toen ze weer beter was kwam ze in Amsterdam-Noord terecht. In die tijd zat ze op een weverij en als gevorderd weefster op weg naar “esthetisch adviseuse”. Ik weefde en zou ook gaan verven, ik heb een goed kleurgevoel, Bonnard-achtig.”
‘s Avonds deed ze de opleiding Vrije Grafiek aan de Rietveld. “Die heb ik afgemaakt. Mijn eindexamenwerk werd beoordeeld door Jan Sierhuis, de bekende schilder. Toen hij mijn pastels zag, zei hij: ‘Doorgaan!!’”
Ze ging naar de werkplaats van het oude Van Goghmuseum in Amsterdam. Daar werden allerlei cursussen gegeven. “Ik heb meegedaan aan onder meer een cursus etsen, en een cursus aquatinten. Er zaten goede docenten bij, zoals Alex Lichtveld en Ursula de Boer. Willem van Gogh, de zoon van Theo van Gogh, de broer van Vincent had gezegd: Er mag alleen een Van Gogh Museum komen als er ook een kunstenaarswerkplaats is. Behalve etsen en aquatinten kon je er ook model tekenen onder leiding van goede docenten. Tegenwoordig is er ook een kunstenaarswerkplaats, maar er is geen leiding en museumbezoekers kunnen er vrij rondlopen. Dat was vroeger niet zo.”
Alex Lichtveld en Ursula de Boer gingen ook mee naar een teken- en schildertrip van een week naar Terschelling. Boven aan de dijk met uitzicht op het wad ging ze tekenen en schilderen. ’s Avonds ging ze naar de Jeugdherberg. “Het was daar erg gezellig, zittend bij de open haard.”
Ateliers
Haar eerste atelier was op het Binnengasthuis-terrein. Die ateliers waren antikraak ateliers. “Ik heb de directricekamer kunnen krijgen. In al die gangen zaten vele kunstenaars. Ik werkte er de hele dag.” In die tijd floreerde de kraakbeweging die ook het voormalige ziekenhuis in het oog kreeg. Er zou een krakersmanifestatie plaatsvinden in de binnenstad. Er werden voorzorgsmaatregelen genomen, de trap bijvoorbeeld lag er al uit, om te verhinderen dat het gebouw werd ingenomen door de kraakbeweging. Er was veel politie op de been.
Haar spullen waren tijdelijk ergens ondergebracht en ze kon toen een ruimte krijgen in het voormalige Emma Ziekenhuis bij de Weesperstraat. “Die ruimte lag vol met puin. Ik begon op te ruimen, maar er was geen ruimen aan. Ik heb er wel gewerkt, maar ben na een tijdje daar weg gegaan. Toen kon ik een plek krijgen in de voormalige gevangenis aan het Haarlemmermeerplein. Die mocht tijdelijk bewoond worden. Ik kon een kleine cel krijgen, maar het licht was slecht en het bleek wel erg klein. Toen dacht ik: ‘Waarom ga ik het zolderkamertje boven in mijn huis niet gebruiken?’ Daar was goed licht en werd ik door niemand gestoord, een kamertje helemaal voor mij. Ik had toen net een mooie woning gekregen.”
Kunstenaarsgroepen
Ze sloot zich aan bij kunstenaarsgroepen. Onder andere was ze een tijd aangesloten bij Galerie 30. “Dat was een galerie in de Kerkstraat die gerund werd door 30 kunstenaars. Er was een ballotage. Ik werd toegelaten. Iedere kunstenaar mocht er maandelijks drie werken hangen. Af en toe moest je als gallerist in de galerie zitten. Ik heb daar leuke gesprekken gehad met mensen. Ik mocht mijn hond meenemen. Niet ver er vandaan was het Rijksmuseum. Er kwamen daar vaak toeristen langs, die wat kochten.”
Ook zat ze een tijdje bij de Zondagsschilders. “Die hadden een ruimte bij de Wallen. Bij het werken was er weinig concentratie. Iedereen zat voluit te praten. We gingen met elkaar met een boot door Nederland en legden hier en daar aan. Vandaar gingen we op zoek naar een mooie plek om te gaan schilderen. Maar het was voor mij te amateuristisch.”
Atelier Pruimboom
Toen ontdekte ze in de buurt het Atelier van Marianne Pruimboom. Daar ging ze weer enkele cursussen volgen in Atelier Pruimboom. Aanvankelijk ging Thérèse naar het atelier, en – toen dat niet meer ging – kwam Marianne bij haar thuis. Ze gaf haar voortdurend inspirerende opdrachten. Dat leverde mooie resultaten op, die Thérèse vaak verrasten.
Ze vond het bijzonder leuk toen Marie-Louise Boel haar benaderde voor een tentoonstelling die zij wilde organiseren. “Marie-Louise had met Mieke jarenlang de MLB-galerie in de Witte de Withstraat gehad, maar organiseerde nu exposities in de praktijk van de huisartsen in de Baarsjesbuurt. Ze had er aanvankelijk artiesten uit haar galerie gehangen. Maar omdat ze ook wat voor de buurt wilde doen, had ze op zeker moment aan een van de dokters gevraagd: ‘je moet eens kijken of er talent zit bij jouw patiënten.’ Toen de huisarts bij mij thuis kwam en mijn werk zag hangen, vroeg ze of ik bij hen wilde exposeren. Dat wilde ik wel. Ze bracht me in contact met Marie-Louise, die ik al kende van de Buurtkamer.”
“Ik heb toen een gevarieerde collectie samengesteld, die hopelijk goed kon tegen de slechte omstandigheden, waarin de werken zouden komen te hangen (een half jaar lang in de zon).”
“Ik heb ze mooi ingelijst en met hulp van Mieke, Marie-Louise en Marianne zijn ze naar de dokterspraktijk gebracht en keurig opgehangen.”
We bekijken een aantal werken:
Portret Unknown (portret van een jongeman)
“In acryl. Een jongeman was model. Marianne haalt ze zó van de straat.”
Spelen baas? (het verhaal de hond)
In het zijkamertje staan afbeeldingen van dezelfde hond op ansichtkaart formaat. Het is dezelfde hond. “Ik heb een compilatie gemaakt van gescheurd zwart papier. Ik scheurde mijn vel in vier stukjes, ik voegde het aan elkaar en ik kreeg precies mijn hond, Gabi. Het was de hond van een vriendin van mij, ze bracht hem af en toe bij me. Hij heette Gabi. Als hij hier was, was hij door het dolle heen. Ik ging vaak met hem naar het park. Ik heb ook linosneden in verschillende kleuren van Gabi gemaakt, met een bal erbij. Marianne zei: ‘Dat moet je koesteren’.”
De Erlkoning (van Schubert)
“Een collage met stukjes papier. Ik vond het gedicht en de muziek zo mooi. Een sprookjesnimf. De Erlkönig is een gedicht van Goethe.”
Paradise Lost.
“Een grote felle zon. De afbeelding is geïnspireerd op een werk van Jan Sluijters. Verder heb ik een aantal elementen gecombineerd. zoals een beeld in het park met een groot oog en een groot oor. Ik keek naar dat beeld en zag: ‘dat oor is een slang’. Toen moest ik gelijk aan Eva denken. Een derde element is een abstract boompje. Toen dacht ik ‘Adam moet ook een plaatsje krijgen’. Ik heb ‘m een klein plekje in de hoek gegeven. Ik liet hem slapen.”
De zeppelin
“Een beetje onaf, toch mooi. Boven de trap was een raam, daar keek je zo door naar de lucht. Terwijl ik zat te schilderen kwam er een zeppelin voorbij. Het was magisch, zo’n zeppelin in de lucht.”
Papegaaien
“Een wasco tekening, uit mijn hoofd gemaakt. Bij Marianne.”
De tuin van Eros (vroeg werk)
“Met olieverf. Tussen mijn 15e en 20e gemaakt. Er past een muziekstukje bij. Je ziet dat ik schilderkunstige aanleg heb.”
Bedevaart (vroeg werk)
“Ik heb die titel later verzonnen. Achteraf zag ik ook de dynamische lijnen op de achtergrond.”
Tot slot, wat is haar filosofie?
“Mijn filosofie: Het moet uit je zelf komen, iets moet betekenis voor jezelf hebben. Terwijl op school je gevraagd werd iets te maken dat de mensen mooi zouden vinden.”
Afbeelding: Paradise Lost
https://www.facebook.com/theresevanderwerff02
https://mlbgalerie.nl/